Pal op de Kinkerbrug. Méér innercity kun je het niet hebben. Overal beton en uitlaatgassen, daverende trams over ijzeren rails, voorbijflitsende scooters en fietsen met rammelende stuurrekkratjes. Het enige wat een beetje doet denken aan natuur is de bloemenstal voor gebouw Het Sieraad aan de Postjesweg in Amsterdam-West. Tenminste, als je niet beter weet. Want in de stad is veel natuur. Sterker, de natuur in de stad is rijker dan op het platteland, waar door de landbouwindustrie een ecologische monocultuur is ontstaan. Je kunt als natuurliefhebber beter in de stad zijn.
Daar waar geen mensen komen
We ontmoeten ze op de Kinkerbrug. Hond Skipper en Arjan Postma, de bekendste boswachter van Nederland en bijna de Slimste Mens van 2019, nemen ons vandaag mee op een natuurwandeling over de Postjesweg. En er is heel wat te zien. Waarom kijken we daar normaal gesproken zo snel overheen? “Mensen”, zegt Postma, “hebben een zichtradius van ongeveer 50 meter vooruit op ooghoogte. Ze kijken letterlijk niet omhoog, opzij of naar beneden. Hierdoor ontgaat hen dat op veruit de meeste plekken in de stad helemaal geen mensen komen. En waar geen mensen komen, daar is de natuur. De daken, de grachten, de plantsoenen, de parken, de tuintjes, de balkons, de hanenbalken, de vele verloren hoekjes in achteraf steegjes, de fietswrakken. Je kunt wel stellen dat in alle gaten en kieren van de stad levende organismen te vinden zijn.”
Gigantische vissen in de grachten
Postma wijst naar het troebelbruine water in de Admiralengracht. “Bijvoorbeeld. Hier zwemmen karpers van dertig pond, snoeken zo groot als een kind met zevenhonderd tanden in hun bek en meervallen die soms wel twee meter lang zijn. En je kunt ze zien als je goed oplet. Blijf maar eens kijken als iemand de eendjes aan het voeren is. Zo’n vis zwemt dan naar de oppervlakte en slokt zo een hele eend op. Net zoals je wel eens ziet in natuurfilms, zoals een orka een zeehond naar binnen hapt.” De grote vissen komen oorspronkelijk uit de Donau en kunnen de Amsterdamse grachten bereiken doordat het kanaal tussen de Rijn en de Donau bij Mainz in Duitsland is doorgestoken. Postma: “Plus het water in de grachten is veel schoner dan vroeger. Ook dat is goed voor de visstand.”
Piepkleine plantjes tussen de voegen
“Kijk daar,” zegt Postma als Skipper aan een elektriciteitskastje snuffelt. Je zou denken dat Skipper zijn behoefte gaat doen, bovenop de platgetrapte peuken en uitgespuugde stukken kauwgom. Maar nee, Postma wijst naar een paar groene sprietjes die tussen de straatvoegen omhoog steken. “Hier staat kamille. En kijk, ernaast groeit een paardenbloem. Die kunnen wel 15 jaar oud worden. Beide planten trekken hun eigen insecten aan. En zodra er beestjes zijn, ontstaan kleine biotoopjes die dan weer andere soorten aantrekken. Dit is zo’n verloren hoekje waar niemand naar omkijkt maar waar heel wat gebeurt. De natuur gaat zijn gang.” Postma laat vervolgens een piepklein plantje zien dat moedig tussen de voegen van de brugleuning groeit. “Dit is een muurvaren, een zeer zeldzaam plantje. Op het Stenen Hoofd bij het IJ groeien meerdere varianten bij elkaar. Dat is een uniek muurvarenreservaat in Europa.”
Klimophotels in de populieren
“En kijk nu eens omhoog.” Postma wijst naar een rijtje populieren met wolken klimop in de top. “Dat zijn klimophotels. Daar brengen vele beestjes de winter door. Zou je je hoofd naar binnen steken, dan zul je merken dat het binnenklimaat in zo’n klimophotel heel aangenaam is; niet te warm, niet te koud, lekker droog met gefilterde schone lucht. Daar zitten dus heel wat vogelsoorten.” Postma’s opgestoken hand verschuift iets naar links en wijst nu naar een dikke ronde takkenbos in een andere boom. “Daar zit een eksternest. Eksters zijn geweldige nestbouwers. Ze gieten er zelfs een vloertje in van klei. Die nesten zijn ontzettend duurzaam, maar eksters verlaten ze toch omdat ze graag weer nieuwe nesten bouwen. Andere vogels, zoals ransuilen, nemen dan hun intrek in de verlaten eksternesten. Je kunt wel zeggen dat eksters zorgen voor de sociale woningvoorraad onder de vogels.”
Plaagdieren en exoten
Maar veel stadsmensen beschouwen eksters als plaagdieren en grasparkieten als onwenselijke exoten. “Dat is echt onzin,” reageert Postma. “Mensen hebben een bepaald plaatje in hun hoofd en vaak klopt die niet met de werkelijkheid. Koolmezen, om maar iets te noemen, zijn helemaal niet schattig. Die vallen kleine zangvogeltjes op de vetbol ijskoud van achteren aan, pikken hun schedels open en vreten de hersens eruit. Er bestaan geen alleen maar lieve diertjes dus koolmezen ook niet. Grasparkieten hebben zich helemaal aangepast aan hun Amsterdamse leefomgeving. Zijn ze dan nog “exotische vreemdelingen”? Nee, ze horen hier nu, ze zijn Amsterdammers geworden. De natuur is in een constante staat van verandering. Nieuwe dieren komen hier omdat ze hier kunnen leven.” En “vieze” dieren dan? Duiven, ratten, muizen? Postma blijft met zijn hoofd schudden. “Ratten zijn schone dieren, die doen niemand kwaad en vormen geen plaag. Muizen zijn de bitterballen van het dierenrijk, die zijn voedsel voor verschillende soorten, inclusief huiskatten. Ook duiven hebben een belangrijke plek in het ecosysteem. Als je van bepaalde dieren overlast ervaart dan moet je ze niet verdelgen maar geleiden naar een andere plek. Heb je een naar beneden poepende duif op de hanenbalk? Leg dan op een andere hanenbalk een kant-en-klaar nest voor ze neer. Dan verhuizen ze daarheen, want duiven kunnen zelf slecht nesten bouwen.”
Magistrale boom in het park
We komen aan in het Rembrandtpark. Skipper rent uitgelaten het gras op. Postma zegt glunderend over zijn blije hond: “Ja, honden houden ook van nieuwe dingen. Dit is net zo spannend voor hem als de Efteling voor kinderen.” Skipper begint te rollen onder een grote boom. Een heel grote boom. In alle eerlijkheid: een magistrale boom. Zo’n boom die je nog nooit echt hebt gezien omdat je hem nog nooit echt hebt bekeken. Je gaat er meteen van houden. Postma: “En waar je van houdt, daar wil je voor zorgen.”
Stadsnatuurbehoud
Maar hoe kun je als stadsmens voor de natuur zorgen? Postma: “Vroeger zeiden ze wel eens dat de stad is aangeharkt. Dat is allang niet meer zo. De stad van tegenwoordig is gestofzuigd. Veel te netjes voor planten en dieren, want die houden juist van rommeligheid, van braakliggende stukjes stoep, kade en dakgoot. Dus wie de natuur wil helpen moet een beetje slordiger worden. Minder aanvegen en minder opruimen. En dan heb ik het natuurlijk niet over het dumpen van volle vuilniszakken die door de meeuwen worden opengescheurd. Ik heb het dan over een berg snoeiafval laten liggen en een verwaarloosd schuurtje waar onkruid overheen groeit laten staan. Mussen, bijvoorbeeld, houden van dat soort plekken. Mussen nestelen in dakgoten en leven in kolonies van zo’n tweehonderd individuen. Ze zijn honkvast. Een dak kan echt hun dorp zijn. Dus wie mussen in zijn buurtje wil, zorgt ervoor dat er dakpannen komen waar ze kunnen wonen en dat er rommelhoekjes zijn waar ze kunnen scharrelen.”