Door Bas Kok
De nieuwbouwwijk in Amsterdam-Noord waar ik als tienjarige kwam te wonen, telde ruim tweeduizend gloednieuwe sociale huurflats. Het was 1976 en Banne 2 was gereserveerd voor extra lage inkomens. Ons gezin bestond uit zes en was groot en arm genoeg om een plekje in de wijk te bemachtigen. Met ons overjarige Dafje en half kapotte zwart-wit tv waren we geknipt voor Noord. Ik sprak Amsterdams als Ciske de Rat, net als mijn nieuwe klasgenootjes.
Aan de oostzijde van de Banne lag het Noordhollandsch Kanaal. Daar kwam een strookje eengezinswoningen, koop. “Voor de rijke stinkerds,” zeiden we met een vies gezicht. Tweede helft jaren zeventig bestond het woord yup nog niet.
In de Banne was iedereen laagopgeleid. Nergens stond een boekenkast, laat staan een piano. Behalve bij Jaap, mijn klasgenoot. Hij woonde in de koopwoningen bij het kanaal en sprak met een aardappel in de keel. Op een van zijn eerste dagen zei Jaap: “Wat draagt meester vandaag rare kledij!” De rest van het jaar imiteerden we Jaaps intonatie. Een jaar later was hij verhuisd. Van goed onderwijs kwam het op de nieuwe school niet echt. Op de kaart van Nederland wees mijn vinger Amsterdam aan tussen Leeuwarden en Groningen. “Je rapport is voldoende voor de LTS,” klonk het neutraal. Een jaar later gaf mijn CITO havo/vwo aan. “Havo misschien,” reageerden mijn ouders verbouwereerd. Ze legden de lat liever niet te hoog.
Ergens in twee of drie havo kreeg ik verbeelding. Ik wilde kunstenaar worden. Als enige jongen koos ik in de bovenbouw Tekenen. De consequentie was dat ik met een grote groenzwart gevlekte tekenmap door Noord naar school fietste.
“Hé Rembrandt!” riepen ze mij na op straat. Ik bracht en haalde mijn tekenmap op de stilste tijden – liefst in het donker.
Na de havo stroomde ik door naar het vwo. Ondanks de ‘w’ wilde vrijwel niemand van mijn Noordse medeleerlingen naar de universiteit. Ik overwoog kunstgeschiedenis of Nederlands.
“Zijn geen banen in,” was het enige dat ik hoorde.
Ik koos een bedrijfskundig gerichte studie. Op de universiteit waren vooral studiegenoten zonder arbeidersachtergrond. Hun ouders waren leraar, ingenieur of zelfs arts. Na mijn afstuderen vond ik een baan waarmee ik twee keer het eindsalaris van mijn gepensioneerde vader verdiende.
Rond 2010 wilde ik terug naar Noord, waar ik vandaan kwam. Probleem: ik was niet arm genoeg voor de meeste woningen boven ’t IJ. Noord was een bastion van dubbeltjes die geen kwartjes werden. Maar bij nader onderzoek bleek aan de overkant van het IJ iets te veranderen. Er werden ook koopwoningen gebouwd. Dankzij de beginnende gentrificatie kon ik een eengezinswoning bemachtigen.
Terug naar mijn geliefde Noord, waar kinderen van diverse pluimage bij vriendjes thuis nu soms wel een boekenkast en piano zien staan.