Op mijn vele wandelingen door de stad mag ik graag de huiskamers binnengluren. Privacyschending met een snelle geoefende blik in het voorbijgaan. Dat is geen guilty pleasure. Gluren, of ‘binnenkijken’ in VT Wonen-taal, is de nationale volkssport, waar Nederlanders beter in zijn dan in schaatsen of fietsen. Aan beide kanten van het raam trouwens, want bewoners aan de straatkant trekken maar zelden de gordijnen dicht tegen de inkijk. Zelfs de zeldzame spelbrekers die van dat flauwe ‘frosted’ plakplastic op het glas hebben aangebracht, al dan niet met smaakvol vogelmotief, laten voldoende kieren over om voorbijgangers een blik in hun woonkamers te gunnen.
Veel spannends valt er als ervaren gluurder trouwens niet te beleven. Ik heb nog nooit iemand naakt gezien. Wilde seks, huiselijk geweld, verboden wapenbezit: niks van dat alles. In hun intieme privéruimte hangen de meeste mensen als zware zandzakken op een wegkruipbank en zijn ze in het flikkerend schijnsel van drie schermen – televisie, computer, telefoon – nauwelijks te onderscheiden van de weelderige woonkussens in hun rug. Afhankelijk van de wijk liggen er dan ook nog wel eens een paar slapende bouviers tussen.
Maar bij mij in de buurt heb je dat duo. Ik noem ze ‘dat duo’ bij gebrek aan een betere benaming. Dat duo viel me op omdat ik bij het langslopen plotseling zag dat er geen echte kat in het raam zat maar een opgezette. Wie laat nou zijn kat opzetten, vroeg ik mij af. Mijn eigen katten zijn toch wel zeer beminde familieleden, die na een zachte dood een waardig graf zijn gegund. Niet een plek tussen de Kaapse violen waar ze, met glazen ogen eeuwig omhoog starend naar een niet-bestaand vogeltje, regelmatig moeten worden afgestoft.
De vraag ‘wie?’ beantwoordde zichzelf. Achter de kat zat een hoogbejaarde vrouw in een medisch toestel dat het midden hield tussen een tandartsstoel, een ruimteschip en een kooi. De vrouw zat onbeweeglijk in haar stalen capsule voor een groot knipperend televisiescherm maar ik weet zeker dat ze niks zag. Haar ogen waren beneveld en net zo glazig als die van haar overleden huisdier op de vensterbank. Tot elkaars versteende gezelschap veroordeeld omdat een bezorgde dochter of kleinzoon dacht dat oma toch niet zou merken dat Siepie stiekem was gaan hemelen, maar vast wél van slag zou zijn als Siepie helemaal niet meer om haar heen was.
Dat duo. De een lijkt levend maar is dood, de ander lijkt dood maar leeft nog. Een dood die geen dood is en een leven dat geen leven is. Telkens wanneer ik langs dat duo loop, voelt ademhalen als champagne ontkurken. Ik ben dan zo dankbaar dat ik leef. Drukte in de stad, geldzorgen, tijdgebrek, spastische darm, sollicitatiestress, lukraak in het rond scheldende fietsers, het klimaat: het kan me geen bal schelen. Ik leef. De lucht is fris. De bomen worden groen. En als ik straks thuiskom, zeuren mijn katten om voer.