In het vroege donker heeft de stad een andere realiteit. Jonah Falke gaat voor MUG met veldwerkers Marieke Dwars en Nicole Kunst op zoek naar daklozen die buiten slapen.
door Jonah Falke
Zomer in de stad. Overdag gehaast en bezweet, druk met zichzelf en onderweg naar het volgende. Nu is het vier uur in de ochtend en lijkt dat alles gestold. Het waait zacht en de stoplichten pulseren oranje licht. Er is niemand, op een lege lijnbus die voorbij suist en een auto waaruit slome hip-hop klinkt na. Nog nooit hoorde ik die muziek zo mooi klinken. Het past goed bij wat gaat komen deze nacht: onheilspellend maar ook zwanger van avontuur. Als de muziek verdwijnt, wordt het weer zo stil als het was.
Handhavers lopen een stukje mee
Met veldwerkers Marieke Dwars en Nicole Kunst van Veldwerk Amsterdam, onderdeel van perMens, ga ik op zoek naar daklozen. Ze maken mensen voorzichtig wakker en verleiden hen tot zorg, een stap vooruit naar hulp. Omdat ieder mens en situatie verschilt, zweeft dit werk tussen hulpverlening en handhaving in. Ze werken nauw samen met politie, opvangcentra, dokters, GGZ enzovoorts. In de loop van de dag halen veldwerkers mensen op – met een busje of scooter – en leiden hen naar een zorgkader van de gemeente, de huisarts, politie of een opvang. Waar ook maar behoefte aan is.
Ik vraag hoe we de mensen vinden in het donker. ‘Daar hebben we een neusje voor,’ zegt Marieke. ‘We zoeken eerst stille getuigen. Afval, blikjes en ook urine.’ Ze zou willen dat je urine van een afstand kon zien. Want daar waar het ruikt, zijn vaak mensen.
In een busje rijden we allereerst naar jazz-club het Bimhuis. Marieke en Nicole dragen spijkerbroeken en zwarte truien. Dan gebeurt er iets wonderlijks als ze de eerste aanspreken. Dit is waar het succes van hun werk zich aftekent, niemand zal deze nacht vreemd opkijken als ze worden aangesproken, de veldwerkers zijn geen bedreiging, maar vragen gewoon of ze iets kunnen doen.
Bij het Bimhuis staat er een goedlachse jongen met capuchon te lummelen. Hij komt uit Rotterdam maar hij verkiest al een jaar de straat in Amsterdam. Hij heeft rechten in Rotterdam, omdat hij daar regiobinding heeft, daar is hij zich van bewust. Hij zegt: ‘De vraag is: hoe sterk ben je mentaal? Ik wil eerst al mijn opties verkennen, en ik heb altijd iets om op terug te vallen.’ Waarom hij niet terug naar Rotterdam wil of wat hem steunt, zegt hij niet. ‘Dat is te persoonlijk.’
Ik vermoed dat hij in God gelooft. Later zegt Marieke: ‘Zou kunnen, mensen putten vaak nog hoop uit hun geloof.’ We rijden verder.
Slaapzak
De maan hangt zo dun als een banaan boven de stad. Een rat schiet voorbij in het Westerpark. Midden op een grasveld ligt iets. Marieke en Nicole twijfelen of het een mens of een stronk is. Als we dichterbij komen, blijkt het een mens te zijn. De slaapzak is legergroen, eromheen liggen honderden bladeren. Het is zomer maar de natuur doet alsof het herfst is. De jongen schrikt niet, terwijl hij op z’n kwetsbaarst is. Hij zegt: ‘Ik was de grootste man van Afghanistan, om hier als niets te sterven.’ Er komt een nieuwsgierige reiger op hem af, maar als hij begint te schreeuwen, vlucht het dier. ‘Iedereen denkt dat ik een psychose heb, maar ik had een hotel en een supermarkt. Gestolen door mijn oom, een nutteloze man. Vraag alle geheime diensten maar wie ik ben, ik doe dit allemaal voor jullie kanker vrede in Europa.’ Marieke zegt: ‘Ik vind het wel heel veel en lastig wat je allemaal zegt.’
Hij is boos op zijn verleden en de wereld, maar niet op Marieke. Als ze zijn naam vraagt, spelt hij deze rustig met het telefoonalfabet, Anton, Bernard, Cornelis etc. Ze geeft haar visitekaartje en hij belooft haar te bellen. Als we weglopen, staat hij op en schreeuwt onafgebroken door het lege park. ‘Ik ga jullie geheugen wissen en er komt oorlog. Bel de koningin maar als je me niet gelooft. Wij zijn de Goden!’ Alle eendjes, konijnen en de reiger kijken geschrokken achterom en gaan hem uit de weg. Mensen doen niet anders als ze iemand zo zien tieren. Als we het park verlaten, schreeuwt de jongen nog altijd. Waar anderen weglopen, gaan Marieke en Nicole erop af. Ze maken zich zorgen, want hij was niet te vinden in het systeem met persoonsgegevens. Ze hopen dat hij snel belt.
We stappen de bus in. ‘We zijn laat deze morgen,’ zegt Nicole, ‘de zon komt zo op en normaal gesproken zijn we al op het Centraal Station nu.’ Ze heeft slecht geslapen, maar het eigen ongemak is in dit werk ondergeschikt. Nicole komt uit de reclamewereld maar heeft de keuze gemaakt om maatschappelijk bezig te zijn. Zingeving blijkt op straat te vinden, maar evengoed het gebrek eraan.
Onder de Haarlemmerpoort ruikt het sterk. De slaper komt uit Algerije, zwerft al jaren door Europa, spreekt goed Duits, maar na dit alles is hij in Nederland op de vlucht geslagen: hij is Ter Apel ontvlucht omdat daar al dagen honderden mensen buiten slapen, zonder voorzieningen. De afstand tussen de twijfelende politiek en de rigide werkelijkheid. De diepte van die kloof, werd zelden zo duidelijk zichtbaar. Nicole vertelt waar hij straks kan ontbijten. Hij wrijft zijn slaap uit zijn uit zijn ogen, gaapt, knikt ernstig en zegt dan: ‘Vielen dank.’
Een jonge dakloze uit Polen.
Karretje
De zon doet de letters van Hotel Victoria tegenover het Centraal Station glimmen. Op de stoep komen Marieke en Nicole een man tegen die ze al tijden niet meer hebben gezien. ‘Wat ben je bruin geworden,’ zeggen ze, alsof hij op vakantie was, maar hij heeft gewoon op straat gezeten. Hij lijkt wel een Indiër, maar hij is een Zweed, die Frans spreekt en om de verwarring compleet te maken staat er op zijn karretje dat hij uit Chicago komt. De FBI heeft zijn paspoort, hij verwacht het al jaren terug en dan kan ook hij terug naar Amerika. Hij is blij hen te zien, maar hun hulp heeft hij niet nodig.
Marieke zegt later dat je een waan – als je die al zo kunt noemen – nooit moet ontkrachten, maar ook niet bevestigen. ‘Want de meesten mensen ontkrachten het al, en als jij als hulpverlener dan ineens zegt dat het wél klopt wat iemand zegt, brengt dat ze juist in verwarring.’ Het klinkt als koorddansen.
Paniek
We lopen verder. Op de achterste bankjes van een rondvaartboot voor het station liggen vier mannen te slapen onder dunne dekentjes. Op de kade zit een Poolse vrouw met een stapel aanmaningen, een tampon, sigaretten en een oplader voor zich. Ze is in paniek want haar tas is kwijt. Als Marieke het aan de mannen op de boot vraagt, hebben ze geen idee. Marieke geeft haar kaartje en belooft haar later vandaag op te halen. Een vrouw omringd door vier mannen, dat vertrouwt ze niet.
Dan komt er een vrolijke man aan, hij gaat in kleermakerszit op de kade zitten, drinkt een sapje waar hij een flesje gedestilleerd in gooit. ‘Goedemorgen!’ Hij spreekt met Duitse tongval. ‘Na Utrecht en Meppel is het nu Amsterdam.’ Hij zegt het alsof hij het veel eerder had moeten doen. Hij werkt als pizzabezorger en is al bekend met alle voorzieningen: ‘Hier om de hoek kun je lekker eten en lekker douchen.’ En al lijkt hij een jaar of vijftig, hij houdt met een grote glimlach vol dat hij pas 25 jaar is. ‘Iets zegt me dat dat niet helemaal klopt,’ lacht Marieke. Hij wijst op zijn dunne, goed geschoren benen en dan laat hij zijn naveltruitje zien. ‘Alle mannen kijken naar me,’ zegt hij trots en breeduit lachend.
Op de kade zit nog altijd de radeloze Poolse vrouw met haar aanmaningen. Naast haar is een man gaan zitten die klassieke muziek speelt op zijn telefoon en oogdruppels in doet. Iemand van de handhaving zegt dat het een lastige man is, maar daar is niks van te zien als Nicole en Marieke hem benaderen. Uniformen en wapenstokken schrikken af, Marieke en Nicole niet. De man zegt: ‘Als ik wakker word, dan leef ik nog. Ja toch?’ Ook hij heeft geen hulp nodig, collega veldwerker Saskia, helpt hem al en heeft de oogdruppels gister bezorgd. ‘Saskia is mijn beste vriend. Doe haar de groeten.’
Deze eindeloze zomer, die al maanden duurt, is misleidend. Want terwijl dit land zich schrap zet en beklaagt om de winter en de gasprijzen, die gaan komen, tref je op straat een andere realiteit aan: de nachten zijn warm, al weken schommelt de temperatuur overdag rond de dertig graden. Het is een tijdelijke luchtspiegeling. De winter kou regeling (WKR) gaat in als de temperatuur een paar dagen rond het vriespunt ligt. Dan moeten mensen verplicht naar binnen. Dan zullen de veldwerkers van ‘perMens’ mensen van de straat mogen plukken. Vooralsnog duurt de illusie, want het wordt weer een warme dag vandaag. De nacht was kort. Het is snel licht geworden. Dekens worden opgerold en meegenomen. Traag maar zeker zie ik alle daklozen rond het station oplossen in de stad die onverschillig en lawaaierig ontwaakt. Volle bussen rijden weer en fris gedouchte mensen met nog natte haren fietsen hard richting het station. Ze kijken allemaal serieus alsof hun leven ervan afhangt. Je ruikt geen urine meer, maar aftershave.
Auteur Jonah Falke publiceerde onlangs zijn boek ‘Van Armoede’, waarin reportages zijn gebundeld die hij voor Vrij Nederland schreef. Hij trok daarvoor twee jaar lang op met mensen die in armoede leven en met hulpverleners.