Sinds de invoering van de verhuurdersheffing in 2013 hebben de woningcorporaties al ruim 10 miljard euro in de schatkist gestort. Geld dat niet is besteed aan het onderhouden en bouwen van huizen, waarvoor u en ik huurpenningen betalen. Op jaarbasis betreft het grof geschat ruim een maand huur dat een huurder in de schatkist stort.
Het kabinet ziet ondertussen ook in dat de verhuurdersheffing catastrofaal is en vermindert de heffing alvast met 200 miljoen. Corporaties moeten hiermee echter de huur verlagen voor mensen, die de alsmaar oplopende huurkosten niet kunnen betalen. Klinkt sympathiek, maar is in wezen fout.
Huurpenningen zijn bedoeld om bestaande huizen te onderhouden en nieuwe huizen te bouwen en niet om inkomenspolitiek te bedrijven. Corporaties komen nu al geld tekort om nieuwe huizen te bouwen. Als ze nu ook nog voor de lagere inkomensgroepen de huren onder de kostprijs moeten aanbieden, kunnen ze nog minder huizen bouwen, dan nu al het geval is. Dat verergert de woningnood alleen maar. Trouwens men dwingt een bakker er toch ook niet toe om de prijs van een brood onder kostprijs te verkopen.
Als mensen de huur niet meer kunnen betalen, dan is dat een teken dat de huurtoeslag niet meer toereikend is. Dan moet daar wat aan worden gedaan. Sterker nog, als mensen moeite hebben met het betalen van de huur, is er bijna altijd meer aan de hand. Dan komen ze ook geld tekort op andere terreinen. Meestal hebben ze ook problemen met de energiekosten en het kopen van voedsel en nieuwe kleren. Dan is er sprake van een chronisch geldtekort. Dan is hun loon of uitkering stomweg te laag om de noodzakelijke kosten van het bestaan te betalen.
Dan moet de overheid daar wat aan doen en niet het probleem over de schutting bij anderen gooien. Waar dat toe leidt, zien we bij de Jeugdzorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (wmo) en bij de Participatiewet (de aloude Bijstandswet).
Jacques Peeters is spreekuurmedewerker van de Bijstandsbond