Een aantal jaar geleden maakte ik schoon bij bejaarden in Amsterdam-Zuid. De meeste ouderen woonden in brandschone huizen en mijn werk was het dan om wekelijks de roerseltjes van een tapijt de juiste kant op te kammen, onder toeziend oog van de argwanende bejaarde. Een oefening in nederigheid.
Ook bij R. kwam ik als schoonmaker binnen, maar ik vertrok er als vriend. Door een oogziekte zag ze niet hoe schoon of vuil haar huis was. Er zijn mensen die properheid tot hun levensdoel maken. Het mijne en dat van R. was het niet. Haar aanstaande dood relativeerde een hoop. Ze zei: ‘Ach, die muizen moeten toch ook eten?’ Wegens andere inkomsten stopte ik als schoonmaker, maar R. bleef ik op haar verzoek iedere week, tot aan haar dood door euthanasie, bezoeken.
Liefde begint misschien waar bijzaken – zoals ongedierte – van ondergeschikt belang worden, en je samen het verval afwacht. We ‘luisterden naar zigeunermuziek, aten tompoezen – er waren weken waarin ze alleen maar tompoezen lustte – het kwam door haar medicatie. En ze vertelde me vooral over haar leven.
R. werd eind jaren twintig straatarm geboren in Amsterdam, smokkelde wapens voor het verzet om te eten, later trouwde ze een geograaf, reisde de wereld over, leerde Moldavisch, schilderde, las zichzelf de wereld in, ging op dansles en nam zigeuners in huis. ‘Maar de mooiste tijd van mijn leven was toch wel als kapster op de Nieuwmarkt. De hoertjes wilden dagelijks een andere kleur haar. Ook hadden ze vaak vlooien.’ Ze bleef tot op haar sterfbed geïnteresseerd in de wereld, maar ze was ook blij dat ze de toekomst niet mee hoefde te maken.
Op de dag dat de huisarts kwam met een spuitje, nam ik afscheid. Het lichaam was op, maar haar geest niet. Dat vond ik het meest wrange aan haar dood, dat ons heelal van een brein ging oplossen. Ik miste haar al toen ik de deur uitliep. De mantelzorg eindigde snikkend op de straathoek van de Hobbemakade.
Om R. te eren – al betwijfel ik of haar familie dat ook zo ziet – schreef ik de roman De mooiste vrouw van de wereld. Zoals de meeste romans is ook deze losjes gebaseerd op de werkelijkheid. Het hoofdpersonage wordt mantelzorger van een zieke, slechtziende, vrouw. De premisse van het boek is: waar stopt mantelzorg en waar begint de liefde? De mantelzorg eindigde in de roman niet op een straathoek, maar in een bed in een hotelkamer in Parijs.
Jonah Falke schrijft onder meer voor Vrij Nederland en de Volkskrant, en is vaste columnist bij De Gelderlander.
[…] het MUG-magazine schreef Jonah een gastcolumn over […]