Buurtvader- en buurtmoedergroepen bestaan al zo’n dertig jaar. Vooral moeders manifesteren zich in Amsterdam de laatste coronaperiode meer, is de indruk van politicoloog en onderzoeker sociale vraagstukken Ewoud Butter. “Wie weet, misschien helpt het dat we in Amsterdam de laatste jaren meer vrouwelijke bestuurders hebben, onder wie de eerste vrouwelijke burgemeester die ook nadrukkelijk meer oog heeft voor netwerken van vrouwen.”
Wanneer zijn buurtvaders en -moeders opgekomen in de hoofdstad?
“Begin jaren negentig kwamen de buurtmoeders op: dat waren moeders die in het kader van landelijke projecten als Opstap andere moeders leerden hoe ze het beste met hun kleine kinderen konden spelen. In die jaren ontstonden ook de eerste buurtvader- of contactvadergroepen. Naar aanleiding van zorgen over toenemende criminaliteit onder Amsterdamse jongens van Marokkaanse herkomst werden er destijds veel projecten opgezet. Zo ontstonden er in Amsterdam-Oost in het kader van het Marokkaanse vaderproject Maarifa van het toenmalige Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB) groepen ‘contactvaders’, die vooral bijeenkomsten organiseerden met andere vaders. Deze groepen werden samen met Marokkaans-Nederlandse buurtorganisaties en stichting Ibn Khaldoun van de El Kabirmoskee opgezet. Doel was vooral Marokkaanse-Nederlandse vaders meer bij de opvoeding van hun kinderen te betrekken en daardoor te voorkomen dat hun kinderen het verkeerde pad opgingen.”
“In 1999 ontstond in Slotervaart na rellen de eerste groep buurtvaders. Dat was een initiatief van de vereniging Al Mawadda. Daarna volgden er meer in Amsterdam en daarbuiten. In die jaren ontstond in Slotervaart ook de vrouwenorganisatie Nisa4Nisa die je ook als een organisatie van buurtmoeders zou kunnen typeren. Er kwamen in de jaren daarna meer initiatieven van buurtgerichte vader- en vooral moedergroepen. De laatste jaren, zeker in het afgelopen corona-jaar, zijn er op diverse plekken in de stad nieuwe, vaak informele buurtinitiatieven, ontstaan.”
Hoe hebben die groepen zich ontwikkeld?
“Dat verschilt nogal. De eerste groepen aan het begin van de jaren ’90 waren niet door de moeders of vaders zelf opgezet, maar dat waren projecten van welzijnsinstellingen of instellingen voor minderhedenbeleid zoals het ACB. Wanneer de subsidie eindigde, betekende dit meestal ook het einde van de groepen. De initiatieven die vanuit buurtgemeenschappen zelf zijn ontstaan, hebben vaak een betere basis om het lang vol te houden. Maar, er zijn ook diverse initiatieven gesneuveld. Soms omdat het probleem waarvoor ze waren opgericht, is opgelost, maar er zijn ook veel andere factoren die bedreigend kunnen zijn. Zo kan een initiatief worden genegeerd of gedwarsboomd of ten onder gaan door gebrek aan geld of (ontmoeting)ruimte. Verder kan een succesvol initiatief min of meer worden overgenomen door een professionele organisatie of de lokale overheid. Wat ook gebeurt, is dat de drijvende krachten achter een initiatief worden weggekaapt door anderen of overwerkt thuis belanden. Verder kunnen vrijwilligers afhaken, kan er ruzie ontstaan over geld of het woordvoerderschap etcetera.”
Is er verschil tussen vader- en moedergroepen?
“Er zijn natuurlijk vele uitzonderingen, maar mijn indruk is dat de vadergroepen meer bezig zijn met iets ‘zijn’, met status, en de moedergroepen meer met ‘doen’. Met activiteiten. Mannengroepen hebben wat eerder de neiging van alles te institutionaliseren. Dat kan nuttig zijn, maar ook een recept voor ellende zijn. Inhoudelijk ligt het accent bij de vadergroepen iets meer bij veiligheid en het voorkomen van overlast, zoals eerder dit jaar bij de ‘avondklokrellen’.
Verder heb ik de indruk dat moedergroepen meer gericht zijn op het bieden van (concrete) hulp aan hulpbehoevenden. Denk aan het verzorgen van maaltijden, kleding en spullen voor mensen die het krap hebben, het organiseren van huiswerkbegeleiding. Ze beschikken vaak meer dan vaders over gemengde netwerken zowel in de buurt en daarbuiten. Hierdoor bereiken hulpvragen hen gemakkelijker en kunnen ze ook sneller een oplossing organiseren.”
Klopt het dat moeders zich (nu) meer manifesteren en breder inzetten?
“Die indruk heb ik wel, zeker de laatste jaren. Vooral in het afgelopen corona-jaar. Wat misschien helpt is dat deze groepen, meer dan in het verleden, niet alleen zijn geworteld in de buurt, maar ook contacten hebben met instanties en de lokale overheid. En wie weet, misschien helpt het dat we in Amsterdam de laatste jaren meer vrouwelijke bestuurders hebben, onder wie de eerste vrouwelijke burgemeester die ook nadrukkelijk meer oog heeft voor netwerken van vrouwen.”
Welke rol spelen de buurtvaders en -moeders in wijken, kunnen ze mensen beter bereiken dan de doorsnee hulpverlening?
“Ik denk dat deze groepen een goede aanvulling kunnen vormen op het reguliere aanbod De kracht van dit soort initiatieven is dat ze geworteld zijn in een buurt. Ze weten wat er speelt, juist ook bij groepen die door reguliere instellingen moeilijker worden bereikt. Ze denken en handelen in vergelijking met de bestaande instellingen meer op grond van de behoeften van hun doelgroepen en veel minder vanuit systemen, organogrammen, protocollen, budgetten, een minimum of maximum aan casussen, werkroosters en dergelijke. ”
Het gaat vaak om niet-professionele hulp. Buurtgroepen krijgen soms ook via de hulpverlening mensen doorverwezen. Is het goed dat deze groepen dit gat vullen? “Ze kunnen zeker een goede aanvulling betekenen. Dat hangt dan wel sterk af van de kwaliteiten van de sleutelfiguren in deze groepen. Het klinkt misschien als een open deur, maar het is van belang dat zowel de professionals als de buurtmoeders en -vaders op hun kwaliteiten worden aangesproken. Maak duidelijke afspraken over de verantwoordelijkheden, over de communicatie en over de wijze waarop de buurtmoeders en -vaders erkenning en waardering voor hun werk krijgen.”