Van alle dingen waar ik me als kind voor heb doodgeschaamd, is de snoeischaar van mijn moeder toch wel één van de ergste. Die gebruikte ze namelijk niet alleen om haar eigen tuin mee kort te wieken maar ook om er boeketten mee te knippen uit de tuinen van onze buren en het gemeenteplantsoen. Onafhankelijk van het seizoen (want er was altijd wel wat moois te vinden buiten) ging mijn moeder tegen middernacht op strooptocht, in het donker, in haar duster en op haar huisklompjes, om sierlijke guirlandes hedera (klimop) te scoren bij de schutting van nummer 24, of weelderig bloeiende takken forsythia (Chinees klokje) bij de basisschool aan het begin van de straat. Haar tafelboeketten waren prachtig, dat wel, maar mijn kinderverontwaardiging was onverbiddelijk: zoiets dóe je toch niet?!
Tot mijn eigen schande moet ik op zijn Stef Bos’ opbiechten: ‘mama, ik lijk steeds meer op jou’. Want wie loopt er tegenwoordig standaard met een zakformaat snoeischaar in haar handtas? Ja, ik dus. Dat komt zo. Afgelopen zomer begon ik als vrijwilliger in een nieuw café-restaurant in het Westelijk Havengebied. Het is gespecialiseerd in wilde kroketten en tevens, zo bleek toen ik wekelijks een middagje kwam groente snijden, in wilde boeketten. Wild als in ‘onstuimig’ en ‘wild-geplukt’. Grote bossen bermgroen stonden in lege augurkenpotten te pronken. Ik vond ze fantastisch.
Meteen maakte ik mij beschikbaar als vrijwillig groenstyliste. Elke week speurde ik berm en bouwput af naar vers onkruid, om daar met een sobere Japanse bloemschiktechniek onvervalste eye–catchers van te maken. Met als hoogtepunt een stijlvolle brandnetel in een fles met meterhoge hals. Ik werd echt fanatiek. Bij de kringloop kocht ik zelfs voor één euro het naslagwerk Landelijk Nederland, waarin ik dan opzocht wat ik eigenlijk knipte: braam, water-zuring, kaardebol, beemdkroon, boerenwormkruid, akkerkers, wede.
Nu ik de laatste maanden wat krapper bij kas zit en geen geld heb voor bloemen in huis, zet ik soms wat onkruid in een vaas. Die snoeischaar zit in mijn handtas omdat je maar nooit weet wat je tegenkomt. Maar de tuinen van de buren laat ik ongemoeid. Ik ben mijn moeder niet! Hoewel, één keer heb ik – óp van de zenuwen en om elf uur ’s avonds – wat hedera geknipt uit de tuin van een eigen-woningbezitter. Natuurlijk stapte betreffende bewoner precies op dat moment uit zijn tuinhek om zijn reusachtige waakhond uit te laten. Van schrik liet ik de snoeischaar bijna uit mijn handen vallen en toen deed ik net of ik mijn schoenveters moest strikken. Afschuwelijk, ik moest ook die bouvier nog even lief aaien terwijl ik de buit halfslachtig achter mijn jas verborgen hield. Ik zal eens aan mijn moeder vragen of zij nooit op heterdaad is betrapt. En wat zij toen tegen de -buren heeft gezegd. ‘Ik dacht, laat ik jouw heg even bijsnoeien, ik had mijn schoeisnaar toch toevallig bij me…’ Ik wil er niet aan denken.